Domburgse Kerremesse
Dit is voor mij het verhaal over hoe de Domburgse Kerremesse ook nu nog door velen wordt beleeft en de kans om als niet ingewijde bekent te raken met de tradities en gebruiken zoals die op de kerremesse gewoon zijn.
Om een zo duidelijk mogelijk beeld te geven over het geheel, zal uiteen worden gezet hoe het ringrijden werd bedreven rond de twintiger jaren en tegenwoordig. In de vooroorlogse tijd was er van vastomlijnde regels nauwlijks sprake en meestal was het de kapitein die eventueel met hulp van de riengkoppassers, de organisatie van het riengkriejen voor z’n rekening nam.
De voorbereidingen werden gestart op het z.g. Rollemaeke, waarbij de inschrijving werd begonnen voor de deelnemers. Daartoe was de Kapitein naar de burgemeester geweest, om bij deze intekenlijst genaamd de Rolle ter ondertekening aan te bieden. Op deze Rolle konden deelnemers middels hun handtekening inschrijven. Het inleggeld bedroeg oorspronkelijk een Zeeuwse rieksdaelder (52 stuivers), later was dat f 2,50.
Ook werd een lijst opgemaakt, waarmee een der riengkrieers naar alle neringdoenden (middenstanders) ging, om aan dezen een bijdrage te vragen, om voor een ieder een prijs te kunnen maken.
Dit rollemaeke was op de woensdag twee en een halve week voor de zaterdag van het riengkrieen. Men kon inschrijven tot en met het rolleslute, wat plaats vond de laatste woensdag voorafgaand aan de kerremesse.
Voor deelname aan de ringrijderij was het verplicht op de rolle in te tekenen. De rolle met daarop de namen van alle deelnemers werd daarop voor het raam van de plaatselijke herberg De Roode Leeuw ten aanschouwen van iedereen opgehanden.
Overigens konden tot 1929 alleen ongehuwde personen in Domburg deelnemen aan het ringrijden. Dit had tot gevolg, dat in de loop der jaren grote aantallen gehuwde personen letterlijk en figuurlijk aan de kant stonden, om daar ongetwijfeld knarsetandend het riengkrieen gade te slaan.
In de winter van 1928/1929 werd door de gehuwden naar een oplossing gezocht en besloten de gehuwden een eigen ringrijderij te houden op de zaterdag van de Middelburgse Kerremesse zijnde de eerst zaterdag in augustus. De ringrijderij voor ongetrouwden bleef daarbij, als gebruikelijk op de Domburgse Kerremesse gehandhaafd.
Op donderdagavond om 8 uur was het appel voor de gaoieschieters, voor het intrommelen van de Kerremesse. Over dit intrommelen verderop meer. Vrijdags was het voor diezelfde gaoeschieters weer vroeg dag om vanaf 5 uur ‘s morgens te verzamelen en vervolgens om 9 uur in de duinen de gaoie te gae schiete.
Dezelfde morgen werd door de riengkrieers een boerenwagen versierd en s middags werd daarmee, getrokken door een span paarden, een rondrit door het dorp gemaakt. Allen horecabedrijven werden hierbij bezocht, om de ondernemers er aan te herinneren, dat het de volgende dag ringrijden was en zij dan aan de baan werden verwacht om hun prijs te overhandigen. Aan het einde van de rondrit werd de pit van de gaoieschieters bereikt, waar een prijs werd geschonken namens de riengkrieers en waar velen op de vriegaoie schoten.
Overigens arriveerde men daar veelal pas diep in de middag, ja zelfs in sommige gevallen pas ’s avonds, dit vooral wegens de diverse stops, waarbij de kelen duchtig werden gesmeerd.
Na het bezoek aan de gaoieschieters en na de nodige versnaperingen, werd er weer koers gezet naar de Roode Leeuw, waarna paarden en wagen naar huis werden gebracht.
Inmiddels hadden de riengkoppassers de baene geplant, wat niet mee viel, immers er werd in die tijd alleen gebruik gemaakt van de spade, zodat baeneplante een zware klus werd. Overigens werd er aan de maten van de riengkbaene minder getornd als heden ten dage. De breedte van de baan was in die tijd in vele gevallen om en nabij de 2 meter, dit in tegenstelling tot de 1 meter van tegenwoordig, die vrij precies wordt aangehouden. Ook de ringgrootte varieerde van dorp tot dorp.
De riengk waarop in Domburg werd gereden was bijvoorbeeld 42 mm. In andere dorpen reed men op ringen van o.a. 38 mm, terwijl er ook plaatsen waren waar men in de loop van de dag van ringgrootte veranderde.
Deze riengk werd opgehangen in de busse, die aan een touw tussen de poengers schuivend werd opgehangen. De poengers danken hun naam aan een funktie, die zij in de landbouw vroeger vervulden. Bij het van het land halen van het koren, werden de korenschoven d.m.v. een lange paal vastgesjord op de boerenwagens van toen.
Deze lange palen werden door de boeren van oudsher poengers genoemd. Tijdens het ringrijden in die tijd werden diezelfde poengers gebruikt als ringpalen.
‘s Zaterdagsmorgens was het voor velen weer vroeg dag, immers veeauto’s reden er in die tijd zelden of nooit, zodat die mensen, die hum paard elders hadden gehuurd, daar reeds vroeg op de fiets, of te voet, om moesten. Alvorens werd begonnen met rijden, werden alle prijzen, incluis de pollepel en bijbehoren, opgehangen aan een lat, die meestal aan de poenger werd gespijkerd. ‘s Morgens werd gereden in het daegse goed (kleding van alledag).
Geschreven werd er in die tijd nog niet en alleen gestoken ringen werden genoteerd, dirt werd gedaan middels een witte krijtstreep, die door de riengkoppasser op de veelal pilo broekspupe werd gezet.
Diegene dia als eerste 5 ringen had gestoken, werd winnaar van de prijs, die als eerste beschikbaar was gesteld. Hoe hoger men dus op deelnemerslijst stond, des te meer kans had men om als eerst de 5 ringen te steken. De volgorde op deze lijst werd bepaald door de volgorde van inschrijving op de Rolle. Na het afrijden van de eerst prijs werd opnieuw begonnen op een tweede prijs, waarbij de winnaar weer als eerste 5 ringen moest steken. De rijder die al een prijs had, kreeg echter verohienge, wat niet wilde zeggen dat hij koorts kreeg, maar die rijder moest nu 7 ringen steken en wel voor z’n mederijders er 5 hadden gestoken.
Zo werd er de gehele dag, na elke gewonnen prijs, weer opnieuw gestart op de volgende prijs. Na het afrijden van elke prijs werd de winnaar eerst in de baan gejonast en daarna naar de Roode Leeuw gedragen, waar hij in de gelagkamer nogmaals werd gejonast. Daarna moest de winnaar de andere op een sukerkomme trakteren.
Om 12 uur volgde een korte middagpauze.
Overigens werden de paarden, in tegenstelling tot tegenwoordig, de gehele dag gevoerd. Dat voeren was het werk van een man, dikwijls een oud ringrijder, die de klaoverjoen werd genoemd. Om de gehuwden, die deze dag dus niet mee konden doen, enigszins tegemoet te komen, mochten deze direkt na de middagpauze enkele beurten rijden.
Deze beurten reden de gehuwden op de wien wat inhield dat er twee groepen van een gelijk aantal rijders tegen elkaar reden, de verliezende groep moest de wijn, die daarna gedronken werd, betalen.
Daarna gingen de ongehuwden verder met hun ringrijderij, waarbij de deelnemers nu in het hagelwit aantraden. Voor het noteren van de gestoken ringen werden nu blauwe krijtstrepen op de witte broekspijp gezet. In de loop van de middag werd de prijs van de burgemeester, zijnde een paer gouwe knoppen verreden.
Aanvankelijk werd dit op dezelfde 5 ringen methode gedaan, maar in later jaren werd er door elke rijder 8 beurten gereden, waarna indien nodig werd gekampt. De winnaar van de gouwe knoppen was verplicht 2 sukerkommen aan de anderen cadeau te doen.
Daarna werd de traditionele 15 gulden verreden, die geschonken werd door de Ambachtsheer van Ewout van Dishoeck. Ook dit koste de winnaar 2 sukerkommen.
Er werd dus in de loop van de dag nogal een kommetje genuttigd, wat tot gevolg had dat de rijders na verloop van tijd nogal onvast op de benen stonden. Meestal bleef er dan ook menig sukerkommetje staan tot de volgende dag, voor onder het afrekenen.
Aan het eind van de dag gingen alle ringrijders te paard naar de burgemeesterswoning, om de Burgervader te bedanken voor de medewerking en bijdrage aan de Kermisringrijderij. De winnaar van de gouden knopen bedankte hem persoonlijk voor de mooie prijs. Daarna werden nog enkele cafe’s bezocht en na een lange dag was het riengkriejen op de Domburgse Kerremesse weer ten einde.
Vermeldenswaardig zijn nog een tweetal aktiviteiten, die in die dagen plaats vonden. Tijdens het ringrijden werd voor de kinderen van ongeveer 6 tot 12 jaar het riengkloope georganiseerd. Hiertoe werd bij de ringbaan een kleinere baan opgezet, waar de jeugd het z.g. riengkloope beoefende. Ze gingen dan te voet, in een soort nagebootste galop, door hun ringbaantje en probeerden zo de ring te steken. Dit ging de gehele dag door en vele joengere werden later goede ringrijders.
Ook bij het gaoieschieten had men iets dergelijks en wel het ballegooie. Er moesten bij dit spel drie houten ballen, van verschillende afmeting, door een stalen ring worden gegooid. Bij dit balgooien was er in vroeger jaren ook sprake van rollemaeke en rolleslute, hetgeen echter in het eind van de 19e eeuw kwam te vervallen, zodat toen ieder zijn of haar kansen met het balgooien kon wagen. Voor deze beide gebruiken werden tevens prijzen beschikbaar gesteld.
Om de lasten en baten op een rijtje te zetten en eventuele tekorten aan te vullen, werd er de volgende dag des ‘s middags afgerekend. Hiervoor verzamelde men zich in de keuken van de uitbater van de Roode Leeuw, de herberg die dus een centrale rol speelde op de Domburgse Kerremesse.
‘s Morgens was door de kaptein en de riengkoppassers de rekening opgemaakt en ieder betaalde tijdens het afrekenen zijn deel hiervan.
Tijdens het napraten over de afgelopen kerremesse, werd van de gelegndheid gebruik gemaakt, om de overgebleven sukerkommen op te drinken. Na het afrekenen gingen de meesten ni strange, waarbij velen mee de pet over de neuze der ogen hieng verschiete, wat zoveel zeggen wilde, dat zij wat uit gingen rusten van de vermoeienissen van de afgelopen dagen.
Dit is het verhaal van voor de oorlog,
Opgemaakt, november 1990 door Kojan Provoost.
Met dank aan Jan Provoost en Jan Maas